Nieuwe knie
Om goed te kunnen lopen, zijn soepel bewegende knieën nodig. Het kniegewricht verbindt het boven- en onderbeen met elkaar en zorgt voor deze soepele beweging. Het kniegewricht bestaat uit 2 botdelen die precies op elkaar passen: het scheenbeen en het dijbeen. De uiteinden daarvan zijn bedekt met een laag kraakbeen, zodat de knie soepel en glad scharniert. Deze kraakbeenlaag is elastisch en vangt schokken en stoten op. Een stevig omhulsel (kapsel) houdt de botdelen van het kniegewricht op hun plaats. Daaromheen zitten de kniebanden, pezen en spieren. De spieren zetten het gewricht in beweging.
Er wordt gesproken van slijtage als het kraakbeen is aangetast en het bewegen pijn doet. Bij de meeste vormen van slijtage is niet bekend wat precies de oorzaak is. Het komt in ieder geval niet door veel en hard werken. Soms is de oorzaak een reumatische ontsteking van het gewricht.
Klachten
Uw knie kan beschadigen door overbelasting, een verkeerde beweging, een ongeval of een sportblessure. Vooral het kraakbeen is kwetsbaar. Ook bij normaal gebruik kan de knie slijten als u ouder wordt. De kraakbeenlaag wordt dan steeds dunner en kan zelfs helemaal verdwijnen. Is het kraakbeen helemaal weggesleten, dan is er sprake van artrose. Als reactie op de slijtage van het kraakbeen vormt zich nieuw bot langs de randen van het kniegewricht, zodat knobbels op de gewrichten ontstaan. Die knobbels en de aangetaste kraakbeenlaag verhinderen een soepele beweging en veroorzaken pijn. De gewrichtsvlakken kunnen niet meer soepel langs elkaar glijden. Het buigen en strekken van de knie wordt steeds pijnlijker en moeilijker.
Kraakbeen kan ook worden aangetast door een gewrichtsontsteking of slijtage. Dit geeft pijn, stijfheid en vochtophoping in de knie en er zal steeds meer kraakbeen verdwijnen. Op den duur kan dit de bewegingsvrijheid ernstig belemmeren. Als het kraakbeen verdwijnt, kunnen uw benen scheef gaan staan. Zo ontstaat een o-been als het kraakbeen aan de binnenkant van de knie is verdwenen. Verdwijnt het kraakbeen eenmaal, dan wordt ook het kapsel aangetast dat de botdelen bij elkaar moet houden. De knie wordt slapper en gaat zwikken. Het is steeds moeilijker om in evenwicht te blijven en uiteindelijk is het nauwelijks meer mogelijk om te lopen.
Operatie
Een kniegewricht kan geheel of gedeeltelijk worden vervangen. Als een deel van het kniegewricht is versleten, en de buitenkant nog in orde, dan hoeft maar 1 kant van het gewricht te worden vervangen. Een halve knieprothese is dan voldoende. Is het kniegewricht als geheel aangetast, en zijn het kraakbeen en de gewrichtsspleten aan beide kanten verdwenen, dan kan er een hele knieprothese worden geplaatst. De chirurg maakt een verticale snee over de knie van ongeveer 20 cm en opent het gewrichtskapsel. De operatie zelf bestaat uit het weghalen van de versleten gewrichtsvlakken en het vervangen hiervan door een hele of een halve knieprothese. Met een verfijnd richtinstrument worden versleten botdelen van het scheenbeen op maat gemaakt, zodat de prothese erop past. Op het vlak van de botten brengt de chirurg verankeringsgaatjes aan en zet daarin de prothese vast. Om het been soepel te laten scharnieren, krijgt het uiteinde van het bovenbeen een metalen glijvlak, terwijl de nieuwe bovenkant van het scheenbeen, de prothese, is voorzien van een glijvlak van kunststof. Soms krijgt ook de achterkant van de knieschijf een kunststoflaagje.
Behandeling fysiotherapie
U krijgt in het ziekenhuis al bezoek van de dienstdoende fysiotherapie daar. Van diegene krijgt u ook een protocol mee dat u de eerste weken zult gaan volgen.
De eerste weken zullen wij u aan huis komen behandelen mocht u niet instaat zijn naar de praktijk te kunnen komen.
De eerste behandelingen staan in het teken van de beweeglijkheid te bevorderen, de pijn te verminderen, het vocht (mits aanwezig) te verminderen en de spierkracht weer terug te krijgen in het bovenbeen.
Wanneer dit gestabiliseerd is kunnen we de oefenvormen gaan uitbreiden en gaan we er voor zorgen dat u z.s.m. weer zonder krukken kunt functioneren. Dit ligt per cliënt en per operatie weer anders. Vergelijken met mede-cliënten wordt dan ook afgeraden.